Kris' gedichten van maart
Ik zie graag mensen, ook in hun blootje,
wat ik je brom,
snak naar liefde
als naar zon na een ijskoude nacht,
terwijl ik me de haan op de kerktoren waan,
in volle pracht.
Ik vraag mensen met stelligheid:
kom in de kom,
zodat ze elkaar
tot een omelet kunnen bakken
om ermee de aarde
schilderachtig vol te spatten.
Ik geef het grif toe:
ik ben wel eens dom en stom
maar dat doe ik
om mensen te doen schaterlachen
want het leven
is niet zo fijn als ze eerder dachten.
Daarom stel ik hen voor
niet te wachten op de bom,
af te zien van
hartjes in het ijs op de zijp te schaatsen
en zich
als kanonnenvlees te laten overplaatsen.
We schuiven de supergrote puzzel
aan de kant
om samen gekke pakjes
voor de kerst te maken,
en terwijl onze dierbaren
‘O denneboom’ slaken
roep ik jou uit
tot de mooiste van het hele land.
Terwijl hemel en aarde bewegen
in een mum van tijd
en ijssculpturen
over onze vlammetjes waken,
doen zon en maan er alles aan
om elkaar te raken
zodat onze microkosmos
tot een heelal uitdijt.
Wapens inleveren!
Overgeven!
Begrepen?
Grenzen bewaken
en het eens raken,
of uzelf opblazen.
Wees niet te sociaal met media,
heel even helden in Utopia,
anders sturen we u naar Siberia.
Vroeg de handdoek in de ring moeten werpen.
Kan dat toekomstbeeld
niet zo goed verteren.
Het einde zonder vrees tegemoet treden.
Niet weten hoe het onheil
te verbloemen.
Zou uit naasten rust moeten putten.
Kan uit wonderlijke momenten
moed scheppen.
Moet het leven onherroepelijk loslaten.
Kom er niet onderuit, het hoort erbij,
dat sterven.
Gaten in kazen
zijn als heiligdommen.
Via kerkpoorten
verdwijnen we in zwarte gaten.
Kerken zijn als wormgaten
aan de neus van de schepper.
Gaten in de lucht slaand
lopen onze levenswegen dood.
Ademen is leven.
Ondervinden is leerstof opsnuiven.
Bidden is vragen.
Geloven is zinvol nadenken.
Ik zou graag weer kind zijn
om met neefjes en nichtjes te ravotten,
om in de beek pootje te baden,
om in bomen te klauteren
en dan vroeg te gaan slapen.
Maar uit het niets springt ik weet niet wie,
alsof hij zich aan mijn doornen kwetst,
me boos uit de vaas vol water trekt
en met een bot mes me korter afsnijdt
waardoor ik zonder begin geen einde meer zie.
Helaas heeft de tijd me ingehaald,
ben ik in mijn slaap verdwaald geraakt,
snak ik naar een late zonsopgang
waarbij ik al zwevend over berijpte daken
afscheid neem van het aardse geklingklang.
Ik heb jullie welingelicht,
alle bouwplannen piekpijn uitgetekend
en jullie levenspad uitgestippeld.
Ik heb jullie ook geïnspireerd,
jullie levenslot uitgesproken
en jullie omgeving gemusiceerd.
Ik heb me nu echter verbannen,
loop hier niet helemaal verloren
maar hoop dat jullie me zullen vergeten.
Tweeduizend jaar geleden,
toen de wereld nog plat was
en mensen liepen in waterpas,
toen de tijd nog stil stond
en niemand dat erg vond,
toen geloofde ik nog in het kind,
een uitgang belovend uit dit labyrint.
Tweeduizend jaren later
ligt de M&M-wereld aan de afgrondrand
en smelt zij tot een lege armoehand.
Kan ik me troosten met de ultieme hoop
dat de toekomstmensen MM zullen zien
als de dood van een oude martelaar,
over tweeduizend jaar?
Ik zie het als een muur.
Ervoor ben ik plezierig,
eenmaal erachter
en ik word oud en zuur.
Maak met je mondje
mijn wazige weg zuiver,
want jij ziet het helder,
zo klaar als een klontje.
We zijn elkaar een beetje uit het oog
verloren
en weten van elkaar niet
hoe wij de tijd
doden.
We herinneren ons zoveel en vragen ons af:
waarom?
en horen plots
de wind tegen de bloem zeggen:
daarom.
Als na de droeve winterdagen
het zonneken lacht als een schavuit,
dan moet ik mijn vreugde voortvertellen
en word ik een vogelken dat fluit.
Als op een vroeglijken lentedag
zing ik het van de daken en kweel:
het zonneken staat weer op vandaag,
en straalt als een kostbaar juweel.
De wereld verstopt zich onder een wit deken,
maar grote mensen houden
van stoepen vegen.
Kinderen vechten
in heuse sneeuwbaloorlogen,
de natuur wordt onrustig,
wil beginnen zogen.
Het ijs kraakt,
zet zich schrap,
ongeduldig om te kabbelen,
kab, kab.
Wachtend op de eerste lentestralen
die de kristallen
uiteen laten vallen.