Kris' gedichten van oktober
In godsnaam, wie zijn wij?
Werkelijk waar, hoe en wie?
Nochtans zijn zij en ik enorm blij
en weten geen blijf met onze passie.
Wij zijn liefhebbende mensen.
De werkelijkheid is voor ons echt,
wij eten, kweken pensen,
zweten peentjes, zijn verdomme hecht.
In een zelfrijdende wagen
reizen wij, zelfdenkende schepselen,
en vullen onze lege dagen
met het ontrafelen van ruimteraadselen.
Wij zeilen omheen valsaards
die verbazing voorwenden,
en doldraaiend op bloedige mallemolens,
zoekend naar iets zots,
hebben wij derdegraads ontmoetingen
met andersdenkenden
door een achterhoedegevecht aan te gaan
met schrandere robots.
'Die is niet gaar, hennie?'
Niet waar, of: nietwaar?
'Jij houdt toch ook van koude pizza, wornie?'
Ja, zij en ik, wij zijn een leuk paar.
L’accent qui a traversé les siècles
fait que les gens de la Somme
prononcent brun comme brein.
Le brein est la couleur de la terre,
la terre qui nourrit la bétail
et les hommes qui les gardent.
Le brein colore leurs cheveux
qui ont été brûlés par le soleil
et par le travail des champs.
Le brein évoque le monde,
la nature
et la vie.
Op weg geholpen door Bard (Google)
Als hemelkoningin ben jij ravisant,
wil je op het toneel wel varen, gedijen,
terwijl ik rondom je dubbelpionnen plant,
buitenboord gek van schaakpartijen.
We drijven op de stroom van levensjaren
mogen met de zon en de maan meevaren,
rest ons samen terug in de tijd te blikken
en als hoogtepunt de melkweg verhitten.
Iemand weet misschien wel
waarom wij fel liefhebben,
hoe we verlangen naar het weten
dat groeit in ons geheugen,
wanneer we afreizen met lichtzeilen
tot waar goden alles goedkeuren.
Landschapsschoon als voorspel,
zo wil iemand oaserust scheppen
tijdens onze vlucht omheen stenen
en interstellair ruimteafval,
tot het uiteinde der tijden
of dat van het klare heelal.
Soms hebben we niets in de gaten,
dan zijn de hormonen onze maten
en spelen we mee vol animo,
dan dansen we volks de fandango.
Voortdurend beheersen zij onze daden
en sturen ze ons doen en laten.
Ongeremd handelen we ernaar
en lopen dan echt wel groot gevaar.
We slaan liever geen slecht figuur
en spelen graag met vuur.
We doen de besmetters niets aan,
want ooit is het toch gedaan.
Als hij buiten zijn boekje gaat
hoort hij Roomse klokken luiden
en spreekt zij boekdelen
die op naderend onweer duiden,
dan voelt hij zich een kat
op de schutting die naar de maan jankt
en nondedorie,
alleen zij weet waar de klepel hangt.
Nogal veel jaren zijn
wij braaf en stout,
maken samen eten,
voor elk een schattebout,
streven ook bezorgd
naar cirkelronde perfectie,
zwellend van reine en pure affectie.
Als graalridders blijven wij
bij de les,
gooien hoge ogen,
elkeen tweemaal drie is zes,
spelen ook samen
gehaktbal en ovenschotel,
soms jezeke en zijn liefste apostel.
Vrijheid zonder te hijgen,
eenzaam in gedachten.
Tanden lachen zich bloot
en spreken lijkt op zwijgen.
Om nutteloos vertier balen,
zonder te luisteren
erbij willen horen
en weerstaan aan windvlagen.
Tussen mijn eigen ogen mikken,
mezelf het zwarte gat ingooien
en links en rechts
onderscheiden van het midden.
Ergens in de ruimte weet-je,
hangt een akelig klein planeetje.
Op die bol, daar wonen mensen
met hun zorgen en hun wensen:
schele dikke, dunne rooie
en een hele enkele mooie.
De planeet die is vergeven
van het intelligente leven.
Het hele zootje lijkt wel maf,
't is bij de konijnen af.
En de kwaaien en de stommen
gooien naar elkaar met bommen.
Alle mensen wat een lol.
Straks dan draait het zootje dol.
De hele bol springt uit de brand,
maar dan maak ik me van kant
en dan staat er op mijn graf:
Lieve God, ik wou eraf.
Bezap het tv-aanbod
en je merkt de getikte mens op,
bekijk het een avond
en je kleeft aan het plafond.
's Avonds laat geniet ik
van het testbeeld
omdat ik je borsten erin herken
en je zwart-witdenken.
Eindelijk beken je kleur,
en omdat de regenboog ook zo
onbereikbaar en voorwaardelijk is,
blijf jij mijn tv naar de wereld.
Nadat ik als gedreven verkondiger
van God
voor peis en vree heb gebeden,
als pijlvlugge boodschapper
van de Schepper
kunst en vliegwerk heb onderwezen
en als nederige onderdaan
van Onze-Lieve-Heer
de hele wereld heb rond gesjeesd,
zal ik op een dag het Opperwezen
bedanken voor de producten
van mijn heilige geest.
Stadsgeluiden botsen
tegen hamer en aambeeld.
Niet alleen mechanische storingen,
ook neurobrabbels klotsen
tegen mijn hersenpan.
Nog gauw de vuilniszak buitensjouwen.
Goh, ik ben vergeten luiers te kopen.
Heb ik er wel van genoten?
Zou ze nog van mij houden?
En wat dan?
Men beweert wel eens
dat iedereen anders is
maar er bestaan anderen
die dat nog meer zijn,
dat is niet goed
of dat is niet slecht,
dat is alleen beter.
Letters en lijnen,
begeleid met klank,
hebben eeuwige waarde,
dieper en prettig gestoord,
ze hebben het bijna beet,
de ware betekenis,
de zin van het leven.
Ze zullen de waarheid nooit
te pakken krijgen.
Zoals vijvers zonder water,
blijven dat vijvers?
Of mensen zonder begrip,
zijn dat wel mensen?
Bijna.