Kris' gedichten van november
Terwijl we ons moed indrinken
en ons ballonrond eten
om een genotvol gevoel
te krijgen in het midden
zullen lichtvoetige katers
met hun staartantennes weten
of er inbrekers als muizen
onze huizen binnendringen.
In onze slaap horen we
elkaar gaande-wegdromen
of liggen we pompwerkelijk
als de lieve lust te bonken
terwijl poezen door luikjes
weggaan en terugkomen
om bij de overburen
met onze zielen te pronken.
Ziek of niet,
Sint-Beer helpt,
hij voelt je liefdesverdriet
en zorgt dat je hartenbloed stelpt.
Arm of niet,
Sint-Lutein geneest,
zij houdt een benefiet
en weg is de boze geest.
Zwak of niet,
Sint-Pijke zalft,
hij doet de zon schijnen als het giet
en de hemel opent zoals de koe kalft.
Lusteloos of niet,
Sint-Dalore zal je overdopen,
zij bezweert het kwaad als jij het niet ziet
en wil wel met jou al de kwaaien omverlopen.
Sinten of pieten,
Noud, Seppe en Pip helpen de gangsterfilm inblikken,
zij gaan in het wilde weg met losse flodders terugschieten
en onze belagers in hun eigen speeksel doen reutelen en stikken.
Al dreigt de blakende zon
achter paddenstoelwolken te verdwijnen,
de maan zal nog een hele tijd
de aarde blijven beschijnen.
Al dreigen we onherroepelijk
in de hoge energiekosten te verdrinken,
doemscenario’s zullen onze goede moed
niet in onze schoenen doen zinken.
Al dreigen we gedachteloos
in hersenmist te verdwalen,
we zullen weer vat krijgen
op het algemeen wereldfalen.
Sinds we weten dat mistbogen bestaan
en het noorderlicht tot hier kan komen
voelen we ons met de aarde begaan,
niet alleen door duurzamer te wonen
maar door onze koelte te behouden,
al zou de hitte verdrievouden.
Zonder gezwam in de ruimte
doden we tijd met ledigheid,
zullen we op draden groeien
tot lustige paddenstoelen,
willen we van trots opzwellen
en in kleur verfellen.
Wij balanceren gevaarlijk tussen goed en kwaad,
zouden beter aansturen op een vredesdaad,
dus laten we de zanghuldes aan de romantici
en kiezen we eindelijk de goede politici.
Laten we alles nog eens op een rijtje zetten
en samen proberen deze aardkloot te redden
door het lauwe water uit onze warmwaterkruiken
voor de bloemen en de kamerplanten te gebruiken.
Onze harde scheten worden nauwelijks gehoord
en onze vliegende boeren de grond ingeboord,
doe daarom eens niet aan Carnaval en Halloween mee
want anders zitten we straks nog langer in de puree.
Als onze aarde evenwel het slecht zou vergaan,
wees klaar met je bucketlist want het is echt gedaan,
dan zullen we altegader naar de melkweg staren
en misschien zal onze hulpkreet ergens opzien baren.
Hij heeft van veel geen kaas gegeten,
zelfs geen biet,
en van de liefde
rookt de schoorsteen lekker niet,
maar hij heeft al een vuil laken
met haar uiteengereten
terwijl ze op wat levensvragen
zaten te zweten.
Ik krijg de kleur van een boei wanneer ze licht in mijn zandkorrelbestaan werpen
en meesterlijk cakedeeggeel met oerknaloranje tot aardklootrood mengen.
Ik adoreer hun klankkleur wanneer ze de pannetjes van het dak spelen
en beschuitbruinkruim met goudgroenmeloen tot dauwblauwkabeljauw mixen.
Ik raak kleurenblind wanneer ze met veel jolijt de regen voor de zon buigen
en ultraviolette pijnboompitten tot indigopurperen zonnebloemen roeren.
We hebben het weer gedaan,
mensen bewogen om poëzie te verstaan.
Velen luisteren maar de meesten staren,
en vinden Willy Wheelie een halvegare.
Buiten het plaatje wint het geschreven woord
van de uitgesproken zin.
Beelden bestormen, geluiden wakkeren,
woorden bezinnen.
Hoge bomen op een rij,
ontzag, maar niet lang.
Iemand groter dan mij
maakt me even bang.
Bemin ieder mens,
eerbiedig hem naar wens,
werk niet op zondagen,
en draag je ouders op handen.
Respecteer elke sterveling,
gedraag je niet zonderling,
Gappen is uit den boze
en sjoemel niet als een godloze.
Denk zuiver en rein,
en betreed niemands domein.
Eerst hevige schrik en paniek,
maar dan leef ik weer op.
Een dikke eikel viel,
op mijn kale kop.
Nu al tien jaar geleden
kwam ik je liefde tegen.
Nog steeds geniet ik van je lach
en hoor ik Sebastiaan Bach.
Ik smelt van jouw zonneschijn,
volg je baan stipt en haarfijn,
voel me de man die wolken meet
en verruk de vrouw die veel weet.
We drinken sap op een t'rasje
of gaan thuis lekker uit de bol.
Als 't sneeuwt smelt ik voor je zon
en bij regen ben jij mijn jasje.
Als ik echt niet kan slapen
staar ik in de donk're nacht
en herken in de maan die lacht
mijn allerliefste baken.
Jij omkadert mijn leven,
houdt mij een spiegel voor
en vaart met mij door,
op hoop van zegen.
Al stampt ze tegen zijn kloten,
hij houdt van achterna lopen.
Al snauwt ze hem voortdurend af,
hij groet haar met zijn luid geblaf.
Als een hond is hij, houdt zich koest,
zo geil is hij, maar o zo trouw.
Als ze hem binnen roept, vervloekt,
dan kwispelstaart hij veel te gauw.
Immens groot is het heelal, door mensen niet te overzien,
fragiel als een bel,
zo rond als een bal,
enkel te begrijpen door een geleerd man misschien.
De wereld is imposant, moeilijk in woorden te vatten,
een pasfoto van de schepper,
bekkentrekker,
alleen door een wijze geest een beetje te snappen.
Schuin tegenover bidden ze maar heel even
ter nagedachtenis van de overlevenden. Ik kan wel op tafel dansen
wanneer die oude mensen naar de kerk gaan
voor de mis van kwart voor zeven.
Een dorp verder bidden ze devoot
voor enkele overleden zwakke weggebruikers.
Ik race over het Kempens plateau terwijl mijn lieve ouders blijven geloven
in het eeuwige leven na de dood.
Langs de kant van de weg bid ik verlegen
om liefde zonder grenzen tussen alle mensen. Ik ben echter te laat gekomen
omdat iemand geen rekening hield met de dienstregeling van de spoorwegen.
Ooit wil ik samen op een bank zitten
en trots onze spelende kinderen bekijken.
Jij en ik als Adam en Eva opnieuw beginnen, of heb ik het mis?
© EYGEN-BOEKEN.be
Online sinds 25/05/2012
Alle rechten voorbehouden
Versie 12.08
Page update 04/11/2024