Kris' gedachten van juni
Mag ik elke dag aardbeien eten? Verstaan katten hun naam? Hoeveel tijd heb ik nog voor het ook hier zo heet wordt als in India? Wat brengt soelaas als ik eenzaam ben? Na taal, foto en video krijgt de computer audio onder de knie met AI, maar vind ik dat wel zo geweldig? Hoe groot schat ik de kans in dat de Egyptenaren 4000 jaar geleden succesrijk waren in het bestrijden van kanker? Vind ik een buitenaardse beschaving door in het heelal naar CO2 te zoeken? Als ik zeg dat ik als hond of kat door het leven wil gaan, doe ik dan gek en gaat die gekte ook weer over? Ik kan me geen onderwerp voorstellen dat nog niet besproken is op sociale media en andere heet-nieuwsplatformen. Een dankbaar onderwerp voor deze maand zou zijn: Verkies ik een politicus die droomt of een die afroomt?, maar daar waag ik me niet aan.
Ik heb net een kunstproject gerealiseerd, en het onderwerp daarvan kan weleens verrassend zijn voor menig lezer: glas-in-loodramen. Ze zijn onmiskenbaar verbonden met onze godsdienst, en omdat nog maar weinig Belgen geïnteresseerd zijn in kerkbezoeken, ben ik de geschiedenis ingedoken. Ik vond de geschiedenislessen saai, maar na een leersessie van meer dan een halve eeuw weet ik dat geschiedenis niet iets is dat voorbijgaat, het zit in mij vastgebakken. Voortdurend gebeuren er dingen die mensen raken en daardoor de geschiedenis in gaan. Nakomelingen kijken erop terug en laten zich erdoor leiden of worden erdoor gevormd. Dat de geschiedenis zich soms herhaalt is dan blijkbaar niet te vermijden.
Ik kan me voorstellen dat mensen uit het stenen tijdperk hogere machten aanbaden zoals donder en bliksem, maar ook wezens die zich in de vorm van geesten manifesteerden. Ze tekenden die figuren in grotten en op muren, dus zij hadden al een soort religie die zij wilden vastleggen in hun creaties. Ook glas-in-loodramen zijn een uiting van hoe mensen zich tegenover een mogelijke god willen opstellen. Eeuwenlang dienden allerlei presentaties op ramen als reclamepanelen voor de doorsneemens om hem devoter en gehoorzamer te maken. Nu heeft het Christendom met 30% de grootste aanhang in de wereld, gevolgd door de Islam, maar de derde belangrijkste is tevens de oudste godsdienst: het hindoeïsme; zich baserend op oude geschriften zou de religie al 4000 jaar geleden zijn gesticht. Al die religies zijn geëvolueerd, ten goede of ten kwade, dat mag de lezer zelf concluderen.
Als ik tv-kijk, zie ik via de alziende ogen van de camera’s dat het kwaad meer aantrekking heeft gekregen dan het goede, en wel omdat mensen met verschillende meningen tegenover elkaar komen te staan. Ik vertel niets nieuws als ik zeg dat hun geschillen ontstaan door verschillen in de beleving van hun godsdienst. Omdat niemand wil buigen, voeren ze maar oorlog. Ik ben voor leven en laten leven. Ik hoef niet met iedereen te verbroederen. Als ik maar een basisregel in acht neem wat omgang betreft, en dat is: respect voor een ander zijn goed en gedachte, en moge die ander hetzelfde doen. 1,5 miljard mensen op aarde zijn al van dezelfde mening als ik: de stem van die god móet uit mijn kop.
Het is voor mij een raadsel hoe het allemaal is gegaan, maar religie heeft een heleboel kunstvormen op gang gebracht. Het begon met kunstige grotschilderingen van de vroegere mens. Latere mensen volgden hun voorbeeld naarmate ze nieuwe materiaaltechnieken onder de knie kregen. En zo ontstond vanaf de 9de eeuw de glas-in-loodtechniek, ergens in Duitsland, of het kan ook in Frankrijk zijn geweest, wie weet. De vroegste glas-in-loodramen waren gemaakt van gewoon glas, waarbij de makers al tijdens de fabricage kleur toevoegden. Vervolgens beschilderden ze het glas met allerlei details, maar hun verf vervaagde te snel.
Allerlei kathedralen en andere belangrijke gebouwen kregen in de 12de eeuw kleurrijke glas-in-loodramen. In de 13de eeuw kwam een andere techniek op: gebrandschilderd glas. Kunstenaars gebruikten zilveroxide om glas in te kleuren, want het in de oven gebakken oxidelaagje bleef beter kleven dan de verf op het glas van een gewoon glas-in-loodraam. Zo konden glasmakers hun creativiteit nog beter kwijt in gedetailleerde presentaties van vooral religieus getinte taferelen. Ik zou weleens de kathedralen van Chartres, Canterbury en Notre Dame willen bezoeken, want die zijn blijkbaar voorzien van interessante gebrandschilderde glaspartijen uit de niet zo donkere middeleeuwen.
Op vakantie in binnen- en buitenland bezoek ik gegarandeerd kerkachtige gebouwen. De ramen in die godshuisjes symboliseren allerlei heiligen en tonen hen in een of ander bijbelverhaaltje, maar die interesseren me maar matig. Wat wel indruk op me maakt is hoe kunstenaars van alle tijden erin slaagden om met hun creaties de gewone mens tot godvruchtige daden te verleiden, en dat maakt die ramen in allerlei vormen en stijlen voor mij werkelijk bezienswaardig. Ik laat me door hun aanblik begeesteren en neem er foto’s van, het is een soort hobby van me geworden.
Bij elke bezichtiging van een kapel, kerk, kathedraal of basiliek krijg ik een overweldigend gevoel van onkunde, en dan vraag ik me telkens af hoe de vroegere mens zo bedreven kon zijn in het vervaardigen van kunstige objecten terwijl hem de hedendaagse middelen ontbraken. Niet alleen glasmakers vonden er hun brood in, ook loodgieters zullen hoogdagen hebben gevierd, hoewel het lood hen wellicht geen goed heeft gedaan omdat het giftig is. In moderne ramen is het lood trouwens vervangen door kopertape, epoxyhars of UV-lijm. Het moeten wel gepassioneerde mensen zijn geweest die moeilijke karweien aankonden, het speelt voor mij geen rol of daar nu een god achter stond of niet.
Ik heb een gemakkelijk leventje. Mij zijn een heleboel cadeaus uit het verleden in de schoot geworpen door mijn ouders en hun voorgangers. Als er iets moeilijk is, dan is het wel oud worden. Ik leef in een tijd van grote veranderingen, en de evolutie lijkt wel niet op te houden. Er komt geen halt op het vlak van innovaties. Computers en robots winnen gestaag terrein. Ik stel me een middeleeuwer voor die zijn leven lang op dezelfde manier zijn land verbouwd, misschien was dat saai maar dat bracht toch enigszins rust in zijn hoofd. Mijn grootvader die in 1906 werd geboren en in 1988 stierf heeft een resem innovaties meegemaakt waaraan geen enkele voorouder kan tippen: auto, vliegtuig, radio, tv, laser, computer, kernenergie, ruimtevaart.
Als ik alle problemen op wereldniveau uit mijn hoofd ban, heb ik meer vrede met wie en waar ik ben. Ik heb niet te veel contact met andersdenkenden, dan kan ik in evenwicht blijven en hoef ik niet te caprioleren om toch maar iedereen te pleasen. Het gezelschap van mijn dierbare huisgenote en Miault de kater doet me de miserie in de wereld vergeten. Ik laat me niet meer in het gelid brengen, niet door wereldleiders, ook niet door buitenaardsen die misschien onderweg naar hier zijn. En sommige wetenschappers bevestigen mijn geloof dat er maar weinig leven in het heelal te vinden zal zijn. Alles bij elkaar genomen is de aarde nog niet zo’n slechte plek om een apocalyps te overleven.
Ik heb altijd al verbodsborden in verband met snelheid niet serieus genomen, zeg maar straal genegeerd, natuurlijk zonder andere weggebruikers in mijn halsbrekende toeren te betrekken. Maar toen Steve Stevaert in 2002 de eerste 100 onbemande camera’s bestelde kromp mijn vrijheid als passionele automobilist op de ring rond Hasselt zienderogen. En die verdomde toestellen doen meer dan twintig jaar later nog steeds hun “goede” werk.
België vervangt geleidelijk aan de flitspalen door installaties die een volledig traject kunnen controleren. Wederom wordt mijn vrijheid in de auto er danig mee beknot, maar gelukkig kan dat soort snelheidsbeperking niet overal toegepast worden. Duitsland wilde het voorbeeld van België en Nederland volgen, maar een rechter besliste in 2019 dat trajectcontrole in strijd is met de privacywet.
En dan kom ik in 2023 op het idee Altenriet als voorjaarlijks vakantieoord uit te kiezen, Duitsland dus. Het land is gekend voor de onbeperkte snelheid op Autobahnen, hoewel een richtsnelheid van 130 bij droog weer wordt aanbevolen. Dolle pret voor de racefanaten onder ons, ondergetekende inbegrepen. Op sommige autowegen in Baden-Württemberg kan ik waarlijk 120 rijden. Wanneer het parcours in de erg heuvelachtige streek iets te bochtrijk is, staat er 100 naast de weg, waarmee ik me nog steeds in het paradijs waan.
Ik vind het facebookgeweldig dat er geen trajectcontrole is, maar al snel word ik overrompeld door verkeersborden van het type C43: verbod te rijden met een grotere snelheid dan is aangeduid. Wanneer ik langs minderrangswegen een resem borden met een beperking tot 80, 70, 60, 50 of 40 zie staan, gaat de poort van de hel voor mij open. In de meeste Duitse bebouwde kommen staan ze om de vijf voet: 30 KM/U, met een bordje LÄRMSCHUTZ eronder, als verduidelijking, of als verontschuldiging voor het leed dat ik lijd door zo traag te moeten rijden. België doet het voor de zuinigheid, Duitsland wil blijkbaar zijn bewoners behoeden voor geluidsoverlast.
Net zoals België weert Nederland het idee om autobestuurders te beboeten in de bebouwde kom. Maar Duitsland ziet het anders. Elke rit naar een bezienswaardigheid van de streek wordt verpest door LÄRMSCHUTZ-bordjes. Helaas zijn veel Duitsers even volgzaam als sommige Belgen: zij blijven 30 rijden ook al zijn er in de verste verten camera’s te bespeuren. Buitenlandse nummerborden zie ik niet, dus het kunnen geen toeristen zijn, of ze zijn in eigen land op reis. En dus gaan ze met z’n allen samen treintje rijden.
Op de koop toe wil mijn copiloot verkeersboetes absoluut vermijden waardoor ik in elke bebouwde kom nogal kregelig word. Het navigatiesysteem piept voortdurend omdat ik te hard rijd, of omdat een flitspaal nadert, of beter: ík nader de paal. De meeste onbemande camera’s – het type dat in België ook te veel aanwezig is – zien eruit alsof ze een oorlog hebben meegemaakt en al decennialang defect zijn. De nieuwere versies mag ik echter niet onderschatten, zij zijn in het straatbeeld nauwelijks te herkennen, alsof de ontwerpers geprobeerd hebben ze te doen lijken op boomstammen. En plots sta ik met eentje oog in oog. Mijn snelheid is niet genoeg gedaald en het boze oog van de verkeersrobot flitst.
Nu is het in de heimat niet veel beter dan in Duitsland: verbodsborden type C43 alom, en te veel flitspalen op wegen waar je het snelheidsuurrecord zou kunnen verbreken. Ik probeer nu de discipline uit die ik in Duitsland geleerd heb, maar binnen de kortste keren trap ik weer op het gaspedaal alsof ik me op een racecircuit bevind. In Runkst, bebouwde kom, rijd ik meestal harder dan 30 omdat er geen camera’s staan. En ook in de binnenstad moet ik niet opletten, hoewel ze sinds 2022 erkend is als woonerf waar ik niet harder dan 20 mag. Ik kom de laatste jaren niet meer met de auto in de stad. Ik neem de fiets en rijd er soms sneller dan 20, maar gelukkig staan er geen flitsers die fietsen herkennen. Wat een opluchting dat de taksplaat voor fietsen al in 1991 is afgeschaft.
Er zijn mensen die weigeren naar Duitsland op vakantie te gaan omdat het land twee wereldoorlogen heeft ontketend. Ik kan niet zo rancuneus zijn, en kortzichtig ben ik ook niet. Mijn reden om er niet terug te keren mag nu duidelijk zijn. Pas als iedere Duitser een elektrische auto heeft keer ik er weer, in de hoop dat ze opnieuw sneller mogen rijden omdat hun auto’s stiller zijn. Maar wat zullen ze dan met toeristen doen die nog met een diesel rijden?
Het is onmogelijk dat ik tijdens de afgelopen 10 jaar alle issues in de wereld heb besproken. Ik schrijf mijn mening over toestanden die me aanbelangen en waarover ik iets te zeggen heb. Het is jammer dat ik van veel dingen helemaal niks weet, en dan kan ik er moeilijk over schrijven. Ik kan interessante items op het internet zoeken en er iets over vertellen, maar dan zijn het mijn eigen verhalen niet meer. Mijn mening over allerlei zaken doet trouwens niet ter zake, want iedereen doet toch waar hij zin in heeft.
Een onderwerp waarover ik niet uitgepraat raak, is fotografie. Als kind, puber en adolescent tekende ik wat ik zag. Als volwassene ging ik verder met stukjes van de wereld te vereeuwigen door ze af te tekenen, ook een soort fotografie. Met vijfentwintig (1985) schafte ik een analoog fototoestel aan. Eindelijk kon ik alles kaderen en kadreren. Sinds 2006 doe ik dat digitaal, met als gevolg dat het aantal foto’s fors gestegen is. Tijdens de coronajaren ging het aantal kiekjes lichtjes omlaag, vanwege de lockdowns en omdat ik niet op vakantie durfde te gaan. Maar in 2022 lijk ik weer naar een record af te stevenen.
Om al die foto’s te kunnen beheren gebruik ik Picasa, hoewel het programma niet meer wordt onderhouden door Google. De firma garandeert een goede werking tot 100.000 foto’s, dus ik kan nog wel even verder. Soms stel ik me voor hoeveel foto’s er op een bepaald moment over heel de wereld gestockeerd zijn op smartphones, computers en servers. En hoeveel er ook weer van verdwijnen omdat mensen geen back-ups nemen.
En wat doe ik met al die foto’s? Ik vier mijn creativiteit erop bot in Picasa, Panorama Maker en Photoshop. Het heeft jaren geduurd eer ik Photoshop met gemak kon bedienen, en ik heb nog steeds niet alles onder de knie. Het hangt van mijn creativiteit af hoe diep mijn lagen kunnen gaan. Vroeger maakte ik dubbele belichtingen met een ontspanner en veel gezoek naar de juiste diafragmaopening en belichtingstijd. Nu neem ik een landschapsfoto die de moeite waard is, knip mezelf uit een foto waarvan de achtergrond eerder saai is en plak me vervolgens op de eerste foto. Klaar is Kees. Een verfraaiing, maar is het ook een verdraaiing van de werkelijkheid? Niet als de foto’s in dezelfde context staan. Enneuh, zo snel gaat dat bewerken ook weer niet. Mijn vriendin vraagt zich soms af hoe het kan dat ik zolang aan een foto werk. Bwah, ik werk niet aan de foto, ik creëer ze. Zoals een schilder die op locatie een schets maakt en thuis achter de stoof het schilderij dagenlang perfectioneert.
De kans dat mijn trouwe huisgenote op vakantie hetzelfde onderwerp fotografeert als ik is groot, maar zij doet het op haar manier. Voor haar mag er veel lucht zijn, ik pas daarentegen de gulden regel toe. Zij maakt de foto’s ter plaatse en verandert er nadien niets meer aan. Ik maak op locatie à volonté foto’s en hou me pas thuis bezig met de afwerking ervan. Ik doe meer dan richten en de sluiter indrukken, ik snijd bij, ik wijzig de belichting, het contrast, ik verwijder rode ogen, hier en daar retoucheer ik, eigenlijk veel.
En het blijft niet bij de horizon horizontaal zetten, want de zee mag niet leeglopen hé? Ik verwijder ook afzichtelijke dingen zoals verkeersborden, elektriciteitsdraden en hijskranen die het totale plaatje dat ik wil laten zien zouden verpesten. Vliegen en vogels zijn er soms ook te veel aan :o) Nu en dan zet ik zo'n een foto online, op facebook bijvoorbeeld, maar dan is het voor de toeschouwer altijd duidelijk dat ik hem met het gekunstelde beeld niet wil bedotten. Meer en meer mensen bewerken foto’s om grappige situaties te creëren, anderen zaaien er verwarring mee op het internet. Het is moeilijk geworden om echt van onecht te onderscheiden, met alle gevolgen van dien.
Foto’s met ster verzamel ik jaarlijks in een boek, maar die jaarboeken kijk ik nog zelden in. Gelukkig is mijn verzameling ook een database waaruit ik allerlei informatie kan opdiepen. Wanneer ik welke gekke plekken heb bezocht bijvoorbeeld, welke familiefeestjes ik heb gevierd en met wie. Overlijdens, geboortes, huwelijken, wandelingen, noem maar op. Als er iets fout gaat en ik moet bewijzen verzamelen, dan zoek ik die in mijn database. De mijlpalen in mijn leven zijn er gemakkelijk terug te vinden. En als mijn computer even niets te doen heeft pikt hij willekeurig plaatjes eruit, dan zitten mijn trouwe huisgenote en ik soms gewoon ernaar te staren, of we raden om het eerst waar ze zijn genomen.
Door mijn foto’s heb ik een beter gevoel van tijd. Mijn geheugen werkt er beter door, tenminste wat het verleden betreft. Bij de dingen die ik doe, in het nu dus, laat dat op 62-jarige leeftijd al eens een steek vallen. Dan maakt mijn brein zijn eigen verhaal, en dat kan alleen maar een goede voorspelling zijn. Ik zie mezelf zitten op mijn kamer in het rustoord, in mijn gemakkelijke zetel, luisterend naar mijn duizendliedjes jukebox, en bladerend in fotoboeken. Een hoorapparaat is een must, en zonder bril zal dat zeker niet gaan. Daar zal ik mijmeren over alles en niets. Een rooskleurig beeld van de toekomst alleszins.
Ik heb mezelf in de bloemetjes gezet op 14 mei 2021. Het heuglijke nieuws had ik op facebook kunnen zetten, met een foto van mezelf erbij, gehurkt zittend achter een bosje roze weet-ik-nietjes. Daarmee had ik een rage kunnen beginnen, het bericht had viraal kunnen gaan. Maar wellicht is een analytische geest al eerder op hetzelfde idee gekomen en deemstert mijn nieuwsuitzending nu weg in de interstellaire ruimte rond ons zonnestelsel.
Op die veertiende mei heeft mijn moeder me 22.222 dagen eerder op de wereld gezet, exact 60 jaar, 10 maanden en 3 dagen geleden. In de horoscoopwereld is dat getal betekenisvol. Ik stel me voor dat een boodschap van de engelen eeuwenlang vanuit het diepere deel van het universum kristalklaar naar mij toe is gereisd, om me net op die dag te komen zeggen dat mijn queeste om evenwicht in mijn leven te vinden binnenkort vruchten zal gaan afwerpen.
Nu heb ik wel wat problemen met mijn evenwicht, en dan bedoel ik het systeem van hamer en aambeeld in mijn binnenoor, maar op 14 mei was ik sowieso al in balans met alles wat ik was en had. Toevallig was het donderdag en dat is ten huize Van Eygen poetsdag. Ik heb toen de binnenkant van de vensters gewassen en overal in het huis het stof weggeveegd, gevolgd door een stofzuigbeurt van de grote matten en het uitkloppen van de kleine matten. De pas geplante zonnebloemetjes in de achtertuin heb ik watergegeven en bestrooid met spul om de slakken weg te houden. En samen met mijn liefste huisgenoot heb ik een vetarm maal gekookt door zo weinig mogelijk potten te gebruiken.
Die avond heb ik nog snel een doodgewone foto – die ik tijdens een wandeling door het Nederlandse dorpje Thorn had gemaakt – naar een artistieke gefotoshopt. Bovendien had ik inspiratie te over om een poëempje te bedenken – een rijmpje dat dieper ging dan “monkellach op je bofkontverjaardag” – voor een nichtje dat naar haar zestiende verjaardag toeleefde. Ten slotte heb ik een straf hoofdstuk gelezen zoals ik het zelf nooit zou kunnen schrijven, in een boek van Deflo want die kon daar wel wat van toen hij nog leefde. 14 mei 2021 heb ik afgesloten met een nachtrust in de vorm van 4 uur diepe slaap. Tijdens de overige lichte-slaapuren ben ik niet wakker geschrokken van mijn eigen gesnurk. De kaars op de taart, niet de kers.
Twee weken later ben ik nog steeds in balans. Maar als ik naar het tv-journaal kijk zie ik hoe een toeval, een criminele interventie of een oorlogsdaad mensenlevens ondersteboven zet. Dan schrik ik toch wel even. Ik hoop natuurlijk dat die ongelukkige aardbewoners hun evenwicht terugvinden en hun verdriet snel vergeten. Ik heb geen narigheid meegemaakt waardoor ik volledig van de kaart was, maar op een eigenaardige manier - blindelings? – weet ik hoe ik op het levenskoord moet balanceren. Hoe ik zal reageren als de bliksem ooit op mijn dak inslaat, dat weet ik niet. En ik mag zeker niet aan ergere dingen denken, zoals emotioneel leed.
Ik herinner me een rampendag in een ver verleden, toen ik even in de put heb gezeten. Het was niet het ellendigste dat me ooit is overkomen maar het gaf me destijds wel veel hartenpijn. Na berekening achteraf blijkt dat op 12 december 1990 mijn teller op 11.111 stond. 30 jaar, 5 maanden en 1 dag na mijn geboorte maakte het zoveelste vriendinnetje het uit, per brief. Pfff. Hoe ik dat zo precies weet? Daar kan een dagboek bij helpen. Toen schreef ik nog geen romans, wel ellenlange brieven. Vandaag zou zij de relatie hebben stopgezet met een e-mailbericht vergezeld van de nodige smileys, opdat ik de negatieve inhoud van de onheilsboodschap voldoende zou kunnen relativeren.
Ik beloof geen melige melding te maken wanneer mijn dagteller op 33.333 zal draaien. Op 15 oktober 2051 zal ik 91 jaar, 3 maanden en 4 dagen oud zijn, en de kans is groot dat ik die ouderdom ook ga halen, sinds mensen in mijn omgeving op hun gemak die leeftijd blijken te bereiken.
Er zijn meer wiskundig bepaalde dagen die ik als belangrijk beschouw: 0, 11 juli 1960, de dag dat ik geboren ben, en een onbekend getal dat mijn sterfdatum zal symboliseren. Mijn naasten zullen dat ten gepaste tijde via social media kenbaar maken. Mochten zij ooit het magische getal 36.525 in hun verlossende bericht vermelden, dan betekent dat gewoon dat ik nipt een eeuw heb gehaald.
Het enige andere interessante getal dat ik nog kan bedenken is 12.345. Voor mij was dat op 29 april 1994. Mijn dagboek zwijgt in alle toonaarden over wat ik toen heb uitgespookt. Misschien was het een saaie werkdag annex tv-avond. Ofwel heb ik toen een getrouwde vrouw op de mond gekust en haar alle hoeken van het bed in mijn slaapkamer getoond. De kans is niettemin groot gezien ik toen single was. Zeker is dat twee dagen later – op de dag van de arbeid die ook op een zondag viel – Ayrton Senna op het circuit van San Marino uit de Tamburello-bocht vloog en tegen een veiligheidsmuur botste. De artsen in het ziekenhuis van Bologna konden hem niet meer redden omdat een stuk van de ophanging zijn helm had doorboord. Met een Oostenrijkse vlag die in zijn auto lag had hij hulde willen brengen aan Roland Ratzenberger, die er een dag eerder het leven liet. Nog een laagvliegende pechvogel.
54.321, het palindroomgetal van 12.345, komt niet in aanmerking omdat een mens niet zo oud kan worden, gelukkig. Maar het is toevallig wel het bedrag dat ik dit jaar in de Belgische staatskas moet deponeren. Wie zich geroepen voelt bij een van de vernoemde getallen stil te staan, ga je gang, vier het, maar respecteer alsjeblief wel de coronaregels. Met plezier bezorg ik je een toemaatje: dit stukje bevat exact 1.000 woorden. Je merkt dat ik liever mijn brein aan het werk zet dan nutteloze handenarbeid in het zweet mijns aanschijns te verrichten. Ik heb genoten van dit nerdy schrijven. Nu jij nog.
Ik zal eens zeggen waar ik nog van wakker lig nu ik merk dat het de goede kant opgaat met het virus: bergafwaarts. Als ik ze zou kunnen zien, ik bedoel dus als de virusjes zo groot waren als het kleinste beestje dat ik zie rondkruipen, dan zou ik ze nu zien apegapen, aan de rand van de straat, in de goot, waar het regenwater ze binnenkort zal wegspoelen. Ten minste als het ooit nog gaat regenen.
Wel, waar ik nog van wakker lig is dat we het geloof stellig tegenover de wetenschap blijven zetten. Geloven is iets zien dat er niet is, terwijl de wetenschap enkel gelooft wat ze ziet. Ik denk dat we zullen blijven geloven in buitenaardse beschavingen, waarom dan niet in die ene god die nu en dan een tipje van zijn sluier oplicht zodat we een glimp van hem kunnen zien. Alleen als iedereen even rijk is zal die god het onderspit moeten delven.
In dezelfde strekking stellen we religie tegenover techniek. We volgen graag rituelen. We maken procedures om het overzichtelijk te houden, want een brein kan wel veel maar niet alles tegelijkertijd. En als we flippen neemt de techniek het van ons over. De machines denken dan voor ons zodat wij over belangrijke dingen onze hersens kunnen spoelen.
Op dezelfde manier verbinden we de aarde met de hemel. Onze wereld is onze kerk, en dus doen we niet zomaar wat we willen in ons godshuis. Er zijn regels die we moeten volgen. Als we allemaal tegelijk ter communie willen gaan gaat het een gedrum worden, dus we sluiten in rijen aan, komen door de linkergang naar voren, eten aan de dis en gaan langs de middengang weer naar onze plaats. Met de stroom mee dus. Volgen.
Wakker lig ik nog steeds van mijn carrière, ook al is die grotendeels voorbij, omdat ik er toch iets meer van had kunnen maken. Nu ligt mijn pensioen in het verschiet en kijk ik terug op een gemakkelijke baan die ik graag heb gedaan, alleen duurde het te lang. Het werd een last en van lasten willen we allemaal zo snel mogelijk verlost zijn. Maar van het virus willen we nog sneller af. Het heeft in elk geval mijn carrière uitgeblazen als een kaars in de wind. Tijdens mijn loopbaan wilde ik regelmatig er de brui aan geven maar collega’s hielden me gelukkig tegen. Ik ben eens benieuwd hoelang mijn vlammetje zal flakkeren, tot het dooft.
Elk jaar moeten we onheilsverhalen over het klimaat van weersprofeten aanhoren. Van al die bedrijvigheid wordt de aarde er niet frisser op. Koolstofdioxide ontsnapt in grote vieze wolkjes, maar we zouden het spul weer terug moeten bevriezen in aardlagen die de oppervlakte nooit meer zullen bereiken, of het moest door een aardbeving of een vulkaan weer omhoogkomen. Maar wakker lig ik daar nauwelijks van.
Het virus steekt dit jaar ook een stokje voor de vakantie. Ik ben graag thuis en ik lig graag in bed, waar ik gemiddeld 4 uur per nacht diep slaap. We zullen in het land moeten blijven, hoewel we in de buurlanden ook welkom zijn. Vliegen zal minder aantrekkelijk zijn. Als we het voor de mooiere natuur willen doen, oké, maar voor de exotische temperaturen hoeven we niet ver te reizen. Nederland is een van mijn favoriete landen omdat de Nederlanders het altijd ietsje anders zeggen, bedenken en doen.
Wakker lig ik vooral over het nepnieuws dat tot ons komt via allerlei louche kanalen. Vertellen ze de waarheid, de verdraaide waarheid of liegen ze ons om bestwil voor? Mythes zijn van alle tijden omdat we nu eenmaal goedgelovig zijn en alles onder controle willen houden. Veel geluk daarmee, ook in de toekomst.
Hierbij aansluitend zou ik voorstellen niet alles te geloven wat er in kranten of boeken geschreven staat. Taal is in onze maatschappij onontbeerlijk, maar het is ook een bron van ergernis. Hoe we schrijven en praten is niet hetzelfde, dat is altijd al zo geweest, maar nu beginnen we te praten alsof we dronken zijn, we wauwelen, slikken letters in waardoor onze toehoorders met een knoop in de maag blijven zitten. Waarom geen les dictie op school invoeren, of taalpolitie die toeziet dat alle officiële woordvoeringen gebeuren volgens de regels? Want anders blijft taal voor misverstanden zorgen.
De dood hou ik bewust niet voor het laatste omdat ik daar nog niet uren wakker van lig, enkel zo nu en dan een minuutje of twee. Het sterven kan ons op allerlei manieren overkomen, ook op eender welk moment van de dag. De dood loert, tuurt de omgeving af, op zoek naar mogelijke slachtoffers, en dat ziet hij het beste aan de manier waarop we lopen. Zit er snelheid in dan wacht hij liever een langzamere tred af, want de dood is zoals een inbreker. Als een raam openstaat en de bewoner heeft zijn ladder niet binnengehaald, pas dan zal de inbreker zijn aanwezigheid op een minder leuke manier manifesteren.
Een reisje naar de kust zien we soms als een bedevaart, want we gaan er de zon aanbidden. Heel wat heiligen en goden hebben zich in allerlei behuizingen op aarde teruggetrokken en roepen ons aan via allerlei buizen om een duit in het zakje te komen doen. Al reizend consumeren we en houden we de economie draaiend, want ook in viruscrisis moeten centen rollen. Banken kijken boos en als grote spaarder voel ik me gedwongen mijn geld op te maken ook al heb ik die zuurverdiende centen misschien ooit nog wel nodig op doemdag. Ik zal maar best wat wachten met een motorhome te kopen, want ermee reizen is uit den boze.
’s Nachts in bed denk ik ook wel eens aan andere werelden dan de aarde. De maan interesseert me niet zo, maar de manen van Jupiter en Saturnus spreken me aan. Misschien kunnen we er ooit naar uitwijken, wie weet, want ruimtetuurders zoeken voor ons uit welke planeet het meeste op de aarde lijkt. Het is logisch dat we ons ruimteschip in de richting sturen van het zonnestelsel dat het dichtste bij staat. En als we daar eenmaal zijn doen we het met wat we hebben. Zo doen we het hier op aarde toch ook.
Konden we onze vastgebakte rituelen nu maar eens vergeten en opnieuw beginnen met behulp van logische procedures en overzichtelijke plannen. Laten we oude monumenten afbreken, pas op, de gevels mogen blijven staan, en nieuwe steden opbouwen. Maar niet zoals in Dubai want daar hebben ze het iets te groots gezien. Een stad onder de grond lijkt me beter. Hebben we daar ook airco nodig? Een uitdaging voor de bob de bouwers van deze wereld. En al die projecten zorgen voor spannende verhalen op tv-kanalen.
Heiligen en relikwieën zijn alleen van deze tijd omdat archeologen erdoor een beter beeld krijgen van de geschiedenis van de mens. Heethoofden kregen openbaringen en schreven die voor het nageslacht op, opdat nabestaanden niet zouden vergeten waar de waanzin ooit vandaan kwam, waarom rijk en arm zo aanslaat, waarom we diegenen die aan allerlei ongeneeslijke ziektes lijden de dood in begeleiden, waarom we niet alles kunnen uitleggen met de relativiteitstheorie van Einstein, waarom we verstrengeld raken tussen het immensgrote en het piepkleine. Een reden te meer om met de snelste raket van Elon Musk de ruimte in te schieten en als eerste op de supersnaren van Gods harp te tokkelen.
En nu zoek ik mijn bedje op. Goede nacht. Slaap zacht.
Pelgrims die de Notre-Dame van Chartres binnenwandelden na een dagenlange reis vergaapten zich aan het 35 meter-hoge gotische booggewelf. Wanneer zij de grootsheid van de kerk in zich hadden opgenomen, liepen ze op blote voeten in een rondtrekkende beweging de paden van een labyrint af. In het centrum daarvan baden zij onze vaders en lieten het licht dat via gebrandschilderde glas-in-loodramen naar binnen scheen op hun netvlies vallen. Zo hielpen de Bijbelfiguren hen zich de typische Bijbelverhalen te herinneren die ze symboliseren.
Ik heb een grote portie fantasie, zoveel dat ik me perfect kan inbeelden hoe het is om op 21 juni om 12:00 uur in de kathedraal van Chartres getuige te zijn van de lichtstraal die door een cirkelvormig stukje glas van een raam schijnt en zo een bronzen pen in een gemarkeerde, vierkante steen in de vloer belicht. Ik zie er een jezusstraal in, zoals je soms licht tussen de wolken door tot op de grond ziet stralen.
Bedevaarders keken op en zagen meer dan er was, en ze bedachten nauwelijks dat de kathedraal door mensen was gebouwd. Arbeiders hebben er tientallen jaren aan gewerkt, maar ze mogen er trots op zijn dat de kathedraal 700 jaar later nog overeind staat. Nu bouwen ze in de hoogte om zo veel mogelijk mensen op zo weinig mogelijk plaats te huisvesten. Toen bouwden ze hoge kerkgebouwen omdat de gelovigen dichter bij de schepper wilden komen. Voor hen telde de reis omdat ze wisten dat ze God nooit zouden bereiken. Maar de moderne mens schijnt God te zijn vergeten.
Ik ben een doorsneemens, al bijna 59 jaar. Opvallen doe ik niet in de massa. Als kind viel ik misschien op omdat ik een soort astma had en goed kon tekenen, als volwassene is het me gelukt twintigtal boeken te schrijven, maar daarmee gooi ik geen hoge ogen en dus blijf ik klein, nederig voor de gang van zaken in mijn wereld, die ik misschien met een beetje meer initiatief zou kunnen veranderen, verbeteren zelfs. Maar ik sta al zolang met beide voeten vast op de grond dat ik de zin niet inzie om anderen voor te gaan, te leiden zoals Jezus Christus dat heeft gedaan.
Pas op, ik ben een christen en ik geloof in Jezus. Hij was een opmerkelijke man die ons nog steeds op zijn hand heeft, die ons steunt op onze zoektocht naar een paradijselijke wereld waar we met goed en kwaad menswaardig omgaan. Dat wil niet zeggen dat ik een volger ben. Ik aanbid niemand. God ook niet. Ik ga voor geen enkele situatie zweven of dromen en denken dat ik een aardse entiteit waarneem of nog maar aanvoel via de bevende aarde onder mij.
We draaien op biologische raderen, maar dat is ook chemie. We krijgen nauwelijks visioenen, maar zijn dat misschien ook niet op hol geslagen chemische processen in ons brein? Bernadette Soubirous die 17 keer een verschijning van de maagd Maria had, heeft die niet even veel keren een hallucinatie gehad als gevolg van een epileptische aanval? Feit is dat zij nog steeds heel wat gelovigen op de been brengt om te komen drinken van de bron die zij heeft geopend op vraag van Maria.
Ik kan enkel ongelovig toekijken hoe het geloof zich heeft vastgebakken in allerlei culturen en in alle hoeken van de wereld. Geschiedenis sleuren we allemaal mee en voor sommigen is die bagage er niet te veel aan. Als rijkaard merk ik dat vooral de armen er baat bij hebben, maar misschien zie ik dat fout. Ik zou ook wat goedgelovigheid aan de dag moeten leggen, al is het maar om mijn houding tegenover het leven duidelijk te maken aan anderen en een voorbeeld voor hen te zijn. Ik hoef geen visioen te hebben om zeker te weten dat God het goed met ons voorheeft. Ik zal trachten mijn volgers mee te slepen in mijn godvruchtig verhaal en ze op mijn stroom laten varen naar boeiende verhalen. Want die zijn ook nog allemaal waar.
Als je geregeld dingen via het internet koopt heb je de afgelopen weken allicht mails ontvangen in verband met de nieuwe regeling voor beveiliging van data, of kortweg GDPR: General Data Protection Regulation. Die is sinds 25 mei 2018 in voege en alle mogelijke instanties op het internet zullen voortaan, of deden dat al, je gegevens in hun databank beschermen voor criminele activiteiten.
Mensen die op deze site boeken bestellen, mogen gerust zijn over hun persoonsgegevens: ze zijn veilig bij mij. Ik gebruik geen database om bestellingen te stockeren. In ruil voor hun naam en adres krijgen zij mijn bankrekeningnummer, en ik hoop dat die ook veilig bij hen is. Dat is een eerlijke gegevenswisseling, toch?
Mijn eerste aankoop via het internet waren twee waterbedzakken, in 2006. Sindsdien leg ik mijn naam, adres, telefoonnummer en bankrekening te grabbel wanneer ik me weer eens inlog op een webwinkel die ik zou willen vertrouwen. Ik kan me voorstellen dat een hacker toevallig op een van mijn profielen valt, mijn paswoord achterhaalt en in mijn naam naar hartenlust begint te shoppen. Wat daar de gevolgen van kunnen zijn zal pas duidelijk worden als dat daadwerkelijk gebeurt.
Het minste wat ik kan doen is via het internet een review over de website lezen en daaruit concluderen of ik de aankoop waag, of niet. Het is soms een gok, want sommige reviews zijn ook nep. Het is goed dat hardnekkige adverteerders de mogelijkheid geven om je voor reclame uit te schrijven, maar bij sommigen stopt de mailstroom niet na het herhaaldelijk uitvoeren van die procedure. Ik blijf dus in de maalstroom van ware en onware promotieboodschappen ronddwalen.
Ook de bedrijven waar we werken beloven omzichtig om te gaan met onze locaties, telefoonnummers, e-mailadressen, geboortedata en rijksregisternummers. Ze zullen niet rondbazuinen of we getrouwd zijn en met wie, of we kinderen hebben en hoe ze heten. En hoeveel we verdienen, of we een bedrijfswagen hebben, in het bedrijfsrestaurant eten of maaltijdcheques krijgen, die informatie zullen ze niet op straat gooien. En ze beloven ook de kopieën van onze identiteitskaarten en de voorbeelden van onze handtekeningen nooit vrij te geven, behalve aan derden.
Maar wie zijn die derden? Volgens onze bedrijven zijn dat de partners die deze informatie nodig hebben: firma's die ons toegang geven tot de gebouwen en de bedrijfsrestaurants, firma's die instaan voor onze tijdsregistratie, uitbetaling van onze lonen en pensioenen, terugbetaling van onze onkosten en uitgiftes van allerlei voordeelcheques. Voorts krijgen allerlei overheidsinstanties, bank- en verzekeringsinstellingen toegang tot onze virtuele-ikken om ons zuurverdiende geld te helpen beheren. En als we ziek zijn helpen onze ziekenkassen ons weer op de been. Nog andere firma's regelen ons woon/werkverkeer en de communicatie met onze werkgevers.
Om te vermijden dat onze gegevens nog verder verspreid raken zullen onze werkgevers allerlei voorzorgsmaatregelen treffen. Zij zullen bij verzending van gevoelige informatie over het internet sommige gegevens versleutelen en niet langer bijhouden dan nodig. En wij, de kleine werknemers én consumenten, krijgen het recht om in bepaalde omstandigheden die informatie te wijzigen. Maar volgens mij is het kwaad al lang geleden geschied. Ook al zouden we onze profielen willen verwijderen, ik ben bang dat onze namen en aanverwante gegevens eeuwig en voor altijd in de grote datastroom van de mensheid zullen verzeilen.
Zestig onderwerpen heb ik al aangesneden op mijn blog. Ik zou het dit keer graag hebben over een onbehandeld onderwerp. Een moeilijke opdracht leek het eerst, want alles is al ooit besproken. Alleen dringen al die verschillende ideeën niet tot mijn leefwereld door; hetzelfde geldt natuurlijk omgekeerd. Onverwacht bracht mijn trouwe huisgenote het goede item aan: schoonheid. Hoe mooi is een menselijk lichaam in vergelijking met onze welbehaarde vriendjes uit het dierenrijk?
Waarom zijn de borsten van een vrouw volumineuzer dan die van een man? En waarom kijken zwarte mannen liever naar de dikke konten van hun vrouwelijke rasgenoten? Ik waag me niet die vragen te beantwoorden omdat ik te veel boeken gelezen heb van antropologen die allemaal een andere uitleg daarover geven. Het gaat mij om de algemene schoonheid van een mens.
Vrouwen zijn niet mooier dan mannen. Ze hebben wel iets meer van de Heer meegekregen: borsten, die dan eens wellust bij me opwekken, een andere keer doen ze me van hun pure schoonheid smelten. Haar lichaam is proper én schoon. Ik vind mezelf ook heel leuk in mijn adamskostuum, maar ik laat commentaar over het lelijke ding dat mannen meer hebben liever achterwege. Natuurlijk zijn er details die de Bruegels onder ons zouden wegmoffelen met een penseelstreekje roze verf. Toch durf ik te zeggen dat ieder mens de schoonheid van zijn lichaam weerspiegelt ziet in de mens die hem bekijkt.
Ik zie schoonheid in de lichaamskracht van mensen, ook in landschappen, gebouwen, muziekstukken en kunstvoorwerpen. Het is mooi als het net goed is. Er mag niets meer bij of eraf, want anders wordt het lelijk. Aan de ene kant voel ik me Plato die achter elk voorwerp een onderwerp ziet, een gedachte, een idee. Aan de andere kant ben ik Aristoteles: ik kopieer ideeën naar voorwerpen, ik imiteer, ik maak kunstwerken en beleef daar plezier aan.
Als ik iets moois observeer doe ik aan filosofie. Immanuel Kant beschreef in de achttiende eeuw hoe schoonheid voortkomt uit een interactie tussen het object met al zijn kenmerken en diegene die het bekijkt. Kunstobjecten hebben geen andere functie dan de mens laten nadenken. Ik kan het ook anders bedenken: sommige kunstwerken bekoren me en anderen niet, toch zijn er dingen die iedereen mooi vindt, iets waar ik dus mijn verstand niet bij nodig heb, omdat het een gevoel is.
Mijn vriendin begrijpt niet dat ik haar ongewassen en ongeschminkt nog schoon vindt. Dat is omdat ik verder kijk dan haar lachrimpeltjes. Ik kijk door haar oogjes in het binnenste van haar ziel en zie meer van haar: ik zie haar kern, dat wat haar die unieke mens maakt. Ik ga ervanuit dat zij ook iets meer van mij ziet als ik haar aankijk. Wij vinden elkaar niet alleen fysiek aantrekkelijk, wij vullen elkaar ook innerlijk aan.
Als koppel doen wij het goed, wij zijn een schoon paar. De stijgende lelijkheid van de wereld baart mij echter zorgen. Ik betrap me er soms op dat ik mensen te snel in vakjes stop. Mensen doen dat ook met mij. Ik heb me daarom voorgenomen nooit nog iemand mooi of lelijk te vinden na één blik. Ook al is mijn eerste reactie er een van afkeer, ik kom de persoon tegemoet, spreek hem aan, deel mijn mening. Ik ontmoet. En voor iedereen die geen Nederlands verstaat: Come out of your cave and behave.
In hoeverre ben ik wie ik zeg dat ik ben? Door wat ik lees en schrijf, maak en doe? Ik ben vooral zichtbaar voor mijn omgeving door het licht dat op me valt en me omringt, maar mijn digitale profiel bepaalt ook mijn stem in deze wereld. Of iemand die nu opvangt of niet, ik bepaal mee de gang van zaken op aarde. Net zoals mijn vader zaliger vraag ik me af waar het allemaal naartoe gaat. Ook mijn 81-jarige moeder kan niet meer zo goed volgen. Zij denkt dat de wereld haar vijandig gezind is met al die terroristerij, en van dat onveilige gevoel kunnen we haar moeilijk afhelpen. We moeten in elk geval beducht zijn voor instanties die ons dataverkeer in de gaten houden, maar hopelijk kan de politie zo de heel stoute mensen eruit pikken.
Bedrijven werven dataminers aan, dat zijn mensen die verbanden zoeken in statistisch materiaal met als doel de verkoop te verbeteren. Programmeurs integreren die optimalisaties in apps voor het sociale media-platform waardoor mensen alleen zaken of prestaties aangeprezen krijgen die zij zoeken. Voorspellen hoe de smartphones ons in de toekomst in de greep zullen krijgen is onbegonnen werk. Maar voor mij is het al heel lang duidelijk dat mijn data niet meer veilig zijn.
Sinds ik computers gebruik, ben ik voortdurend bezig met mijn gegevens te kopiëren. Eerst was dat op floppy's van 5 inch met een opslagcapaciteit van 720 kilobytes. Voor mijn werk gebruikte ik 8 inch floppy's, maar die bleken vooral onbetrouwbaar te zijn. Daarna kwam de opmars van de harde 3,5 inch diskette waarmee je 1,4 megabytes kon bewaren. Allerlei types verwijderbare harde schijven passeerden de revue, maar het waren uiteindelijk de CD en de dvd die de grote verbetering brachten. Eind 2000 kwam de USB-stick op de markt. Met zijn kleine formaat veroverde hij de harten van de computergebruikers en sindsdien is het kopiëren van bestanden en folders niet meer zo tijdrovend.
Mijn data omvatten ongeveer 113 Gigabytes. Ik heb echter besloten enkel muziek van Tangerine Dream in het hiernamaals te beluisteren, waardoor ik alles op een stick van 64 Gigabytes krijg. Per testament zal ik dus naar gene zijde reizen met in mijn binnenzak een groene USB-staaf. Behalve muziekbestanden zal ik er toegang hebben tot mijn dagboeken, ook de boeken die ik eigenhandig geschreven heb, en een deel van de boeken die ik gelezen heb. Verder zal ik kunnen genieten van een diashow samengesteld uit de 36.000 foto's die ik ooit gekiekt heb. Ik zal me lekker in mijn dood vel voelen middenin de puzzels die ik samen met mijn trouwe huisgenote gelegd heb, mijn toch wel eigenzinnige schilderijen van vreemde vogels, al mijn websitemateriaal, geheime bankgegevens, levens- en andere verzekeringen, huurcontracten, allerlei handleidingen, garanties, e-mailberichten, e-cards, reisdata, belastingaangiftes en terugbetalingen, facturen en offertes. De hele santenkraam gaat mee.
Bij elke instantie waar ik me ooit via een e-mailadres online kenbaar gemaakt heb, zal ik na mijn dood nog een tijdje voortleven, zoals mijn pa wiens kortingkaart van Colruyt vijf jaar na zijn overlijden nog steeds geldig is. Wie het huurgeld voor de websiteserver verder zal betalen weet ik niet, maar ik hoop dat diegene die van me erft jaarlijks het luttele bedrag van 29 euro zal besteden om mijn site in de lucht te houden. Ik denk dan aan mijn broer die me minstens een jaar zal overleven omdat hij een jaar jonger is dan ik. Zo zal na mijn verscheiden mijn digitale voetafdruk op het www achterblijven. Mocht je een kopie van de groene stick op de kop kunnen tikken, verlustig je dan in de bitjes van mijn data, de sublimatie van mijn spirituele vondsten in de vorm van eentjes en nulletjes, kortom, mijn schat aan informatie.
Pa en ma hebben hard gewerkt opdat ik zou kunnen studeren om later een goede betrekking te verwerven. Door mijn inzet zijn zij in hun opzet geslaagd. Tijdens de vier jaren dat ik de opleiding van industrieel ingenieur aan de hogeschool in Hasselt volgde, heb ik de volledige steun van mijn ouders gekregen. Zij hebben mij geboetseerd tot de man die ik ben. Zij zullen wellicht gehoopt hebben dat ik ook hun werklust zou erven of overnemen, maar die lijkt niet aan die van hen te kunnen tippen. Nu hadden mijn ouders fysieke beroepen, metselaar en verkoopster bij de slager, terwijl ik aan een bureau zit en mentaal bezig ben. Ik kan me moeilijk voorstellen dat ik in weer en wind op de bouwwerf vertoef en me voortdurend moet bukken om bakstenen op te nemen, of zoals ma dagelijks aan de gekoelde vleeswarentoog charcuterie snijden. Op het einde van de dag waren zij moe. Ik niet. Ik zit voor een computerscherm en denk na. Mijn breinstormen wegen niet op tegen het harde labeur van mijn ouders. Ze zijn beiden ongeveer op hun vijfenvijftigste van vadertje staat op vervroegd pensioen mogen gaan, maar hun staatsloontje was niet om naar huis te schrijven.
Het afstuderen bleek nog het gemakkelijkste van alles te zijn, want het duurde langer dan verwacht om werk te vinden. Negen maanden lang solliciteerde ik voor banen die me toch niet lagen. In 1983 kreeg ik via de RVA de kans bij Philips Brussel een opleiding van negen maanden te volgen en nam die gretig aan. Ik leerde er praktisch omgaan met computers, zo goed dat een bank me samen met de apparatuur kocht om hun kantorennet te automatiseren. Zestien jaar programmeerde ik dat het een lieve lust was, tot ik ineens begreep dat ik er te oud voor geworden was, want de jongeren waren veel sneller weg met het object georiënteerd programmeren dan ik. Gelukkig had iemand mijn kundigheid met de bankapplicatie, die ik zelf had geschreven, opgemerkt en ik kon onmiddellijk aan de slag bij de helpdesk. En wat blijkt? Zestien jaar later lijkt ook dat pad dood te lopen.
Bijna aan het einde van je leven maak je normaal een testament. Ik maak een rekensommetje. Van april 1983 tot mei 2015, dat zijn 33 jaren dienst. Dat was een heus karwei. Amai. Pffff. Hiermee wil ik niet zeggen dat ik niet meer graag werk. Ik wil enkel duidelijk maken dat de helpdeskjaren in mijn kleren zijn gekropen. En net wanneer ik een dipje heb, komt mijn werkgever op de proppen met een vrijwillig vertrekplan.
Sinds mijn vijftigste werk ik halftijds en dat bevalt me prima. Ik stel me al langere tijd voor hoe ik voltijds mijn eigen potje klaarmaak en ervoor zorg dat mijn trouwe huisgenote na haar werk 's avonds iets te eten heeft. En dat kan nu ineens via het weg-met-de-oude-mannenplan. Met het uitgekeerde geld kom ik vier jaar verder en dan heb ik in mijn zestigste jaar op aard 37 dienstjaren gesprokkeld. Maar wat zal ik nadien gaan doen tot aan mijn pensioen? Ik zal dan nog 3 jaar moeten overbruggen. Maar hoe? Wat moet ik doen?
Een collega even oud als ik, die niet getrouwd is, geen kinderen heeft en een dikke spaarpot durft kapot te slaan, heeft zich ingeschreven. Die drie kwaliteiten klinken bekend in de oren, want ik zit in dezelfde situatie. Mijn collega durft het te doen. En ik? Mijn vriendin laat me vrij in die dingen. Ze helpt me wel de dingen in hun juiste context te plaatsen. Dus ik doe het niet. Ik lig er niet wakker van, maar toch. En ik laat er ook mijn appetijt niet voor overgaan. Misschien moet ik eens niet met mate maar naar believen drinken tot de voorraad strekt. Hieperdepiep en hikkerdepik.
(2 tekeningen van Steven De Rie die zoek zijn geraakt)
Dat we lezen en schrijven maakt van ons intelligente mensen. Maar er zijn er die niet kunnen lezen. Of kunnen schrijven. Veel anderen kunnen moeilijk lezen. Moeilijk schrijven ook. Ik kon niet foutloos schrijven tot mijn vijfendertigste. Maar ik heb mezelf leren schrijven door veel te lezen. Een raad die ik kan geven aan diegenen die zich geviseerd voelen is dus: lees. Wees kritisch bij wat je leest. Niet alleen de inhoud is belangrijk, ook de taal.
Ik hoor mensen praten en soms krijg ik het Spaans benauwd omdat ze nonchalant met woorden omspringen, of doodeenvoudig niet uit hun woorden komen. Dat wil niet zeggen dat ik zonder fouten praat, of een redenaar ben. Nochtans spreek ik vloeiend een dialect. Alleen in familiekring, want daarbuiten opteer ik voor het Algemeen Nederlands waarvan ik de regels zoveel mogelijk tracht te respecteren. Met lezen is mijn vocabulaire gegroeid. Foutloos schrijven lukt me nu beter dan mijn landgenoten die het niet nodig vinden de Nederlandse taal onder de knie te krijgen. Er is echter nog een groot verschil tussen zonder fouten schrijven en boeken schrijven. Nu en dan lukt het me stijlfiguren en beeldspraak in mijn bloemrijke tekst te plakken, maar ik vind liever nieuwe woorden uit waarmee de van Dale geen raad weet.
Ik ben geen prater. Ik kan wel iets zinnigs zeggen over dingen die ik weet. Veel mensen hebben niets te vertellen omdat ze niet veel weten. Of ze krijgen het niet op papier gezet. Ik kan dat wel. Ik ben nu twee jaar bezig met maandelijks mijn mening te uiten over dit of dat. Elke maand wordt het moeilijker om een goed onderwerp te vinden. Er moet een raakvlak zijn tussen mij en mijn omgeving. Dat hebben weinig onderwerpen omdat ik geen sociale man ben. Er zijn nochtans gespreksonderwerpen zat, of genoeg schrijfoefeningen die ik kan doen. Zijn mijn gedachten erover interessant genoeg om anderen ertoe aan te zetten de wereld te bekijken zoals ik hem zie? Nee. Dat hoeft ook niet, want iedereen is anders en heeft andere levenservaringen. Gelijkgezinden zal ik gemakkelijk in mijn gedachtegang meekrijgen, maar hoe bereik ik de andersdenkenden? Via mijn site?
De teller op mijn homepage kan het aantal bezoekers heel goed bijhouden. Sommigen worden afgeleid naar mijn foto's, tekeningen en schilderijen. Anderen zijn meer geïnteresseerd in mijn motorverleden of mijn verzameling stripverhalen en puzzels. Nog anderen lezen mijn gedichten en vangen daarmee al een beetje op hoe ik denk en wat ik van het leven verwacht. De mensen die daadwerkelijk op de titels van mijn boeken klikken, kan ik op twee handen tellen. Niet veel dus. Het lijkt erop dat ik schrijf voor mezelf.
Zo schrijf ik boeken vol. Welgeteld zestien. En aan het zeventiende leg ik de laatste hand. Daarin schrijf ik verwoed over mijn levensloop en de vrouwen die mijn pad hebben gekruist door even geïnteresseerd naar mij op te kijken. Sommigen hebben de boodschap in mijn ogen gelezen. Minder oplettende dames herkenden er niet mijn adoratie voor de vrouw in het algemeen in. De alerte breinen onder hen begrepen me wel maar lieten zich liever door stoere mannen veroveren. Eén vrouw meende dat ze van mij een potige man kon maken. Zij geeft nu toe dat het een levenslange opdracht voor haar zal zijn.
Mijn motto is: eenmaal een watje, altijd een watje. Hoewel ik mezelf niet als een slappeling zie. Ik ben liever geen klootzak, maar soms noemen mensen me zo omdat ze zich onbegrepen voelen. Net zoals iedereen ken ik dat machteloze gevoel. Ik begrijp dat ik niemand kan veranderen. Dat we individueel niet kunnen veranderen. Maar we kunnen misschien wel onze koppen bij elkaar steken en de wereld veranderen. Door jezelf te beschrijven en anderen te lezen.
Als mei vol aprilse grillen zit, zal juni ons heel zeker enkele mooie meidagen voorschotelen. Wat feestdagen betreft, heeft de maand niet veel te bieden, alleen Vaderdag zal menigeen naar de winkel doen rennen om een cadeautje te kopen. Toen pa nog rookte, kocht ik hem altijd een doosje sigaren. Dat was gemakkelijk, helaas heb ik zo zijn longziekte in de hand gewerkt. De laatste vijfentwintig jaar van zijn leven heeft hij geen sigaar meer aangeraakt. Ik gaf hem snoepgoed, maar op die manier hielp ik mee aan zijn zwaarlijvigheid. Het is verdomme moeilijk om goed te doen. Pa wandelde en fietste nochtans veel. Samen met ma heeft hij zo in zijn oude dag heel wat kilometers afgelegd. Ook met zijn hond Peggy.
Als puppy was ze bedoeld om aan iemand in de straat cadeau te geven, maar na een dag zeuren aan ma's oren mochten we haar houden. Op schooldagen kwam ze mijn broer en mij 's morgens wakker maken. De hond dook het liefst van al onder de dekens en kwam na een tiental minuten uit zichzelf hevig puffend weer naar boven. Na school liet ik haar uit op het landweggetje dat doodloopt en gooide met stenen die ze al dan niet terugbracht. Als het op eten aankwam aanzag ze ma als haar enige echte baasje. Het was kostelijk om te zien hoe ze al likkend het bord over de keukenvloer voort schoof. We hadden het zo weer in de kast kunnen zetten. Toen ik aan de hogeschool van Hasselt studeerde en nadien daar ging wonen, kon ik alleen nog in het weekeinde met Peggy bezig zijn. Gelukkig ging pa dagelijks met haar wandelen in het Goorterbos. Dan was hij haar baasje. Als we naar de Belgische kust of Bourscheid in het Groothertogdom Luxemburg reisden, mocht ze mee, want ze zat graag in de auto. Gingen we verder, dan bleef ze logeren bij een kennis in de straat. Hoe ze bij onze thuiskomst jankte en met haar staart zwiepte, is me bijgebleven. Kwispel noemde ik haar ook.
Het liefst van alles speelde ze met een tennisbal die ik via de muur naar alle kanten liet terugkaatsen. Het dier was een gewillig fotomodel, maar ze gaf niet al te graag een pootje. Tijdens mijn wandelingen wachtte ze aan elke kruising om te kijken welke richting ik zou kiezen. Om haar conditie op peil te houden reed ik nu en dan met de motor naar het Goorterbos of over het doodlopende landweggetje. Ze kon snel rennen en probeerde de motor bij te houden. Ik slaagde er zelfs in haar op de tank te laten zitten terwijl we reden, hoewel ze geregeld de indruk gaf over het stuur weg te willen springen. Als we even niet opletten, trok Peggy alleen eropuit en was de straat haar jachtterrein. Die keer dat ik haar betrapte op seksuele intimiteiten met een reu uit de straat, zal ik niet gauw vergeten. Nadien kwam ik te weten dat ik beter een emmer water over de honden had uitgegoten om ze te scheiden. Als dochter van een jachthond had Peggy een jachtinstinct dat in haar genen vastgebakken zat. Toen ze naar huis kwam met een hoentje van de buren in haar muil, keek ze me beteuterd aan.
Een teek is Peggy fataal geworden. Te laat merkten we dat de teek zich al een weg tot onder haar huid had gewerkt en het kwaad was geschied. Op de koop toe verkankerde de teekwonde. Een operatie bracht geen verbetering. Zonde, want ze had met haar capriolen ons leven nog een paar jaar langer kunnen opfleuren. Het inslapen verliep sereen. De veearts liet ons toe het dier mee naar huis te nemen om het in de tuin te begraven. Een onweer naderde en ik moest me haasten de kuil dicht te gooien. Toen het begon te regenen weende ik stille tranen, misschien wel de eerste keer als volwassene. Wenen, dat doet een man niet. In eerste instantie kon ik ook niet om de dood van pa wenen. Mijn broer belde me dat hij gestorven was en dat ik moest terugkomen. 's Namiddags had ik pa nog in het ziekenhuis bezocht. Toen kreeg hij moeilijk adem en hij wilde dat we zijn kamer verlieten. Zijn blik herinner ik me veel te goed toen ik de deur langzaam dichttrok. In zijn blik lag een beetje schrik, niet om te sterven maar omdat hij wellicht begreep dat ik hem voor de laatste keer levend zou zien. En in de auto, rond middernacht, aan het laatste kruispunt naar het ziekenhuis kwamen dan toch de tranen, heviger dan ik had gedacht. Aan zijn sterfbed werd het me opnieuw te veel toen ik voelde hoe koud zijn hand was. Zo kil voelen zelfs de handen van mijn trouwe huisgenote niet aan als ze het door en door koud heeft.
In juni herdenk ik niet alleen pa die in de hemel is, ik sta ook stil bij de dood van Peggy. Zij rende op 30 juni 1990 de eeuwige jachtvelden binnen, waar leibanden en hondenpoep niet bestaan. Voor mijn geestesoog zie ik pa met Peggy door het Goorterbos wandelen. Ik denk dat pa nog meer van de hond hield dan ik. Missen doe ik ze allebei.
© EYGEN-BOEKEN.be
Online sinds 25/05/2012
Alle rechten voorbehouden
Versie 12.08
Page update 31/07/2024